Een Miniatuur Kleerzolder

De zoldervertrekken van de 17e eeuwse koopmanshuizen aan de Amsterdamse grachten waren werkruimtes waar een deel van het huishouden zich afspeelde. Ze werden verdeeld in kleer- provisie en turfzolders. Deze miniatuur kleerzolder is volledig ingericht met Nederlandse antiek zilveren miniaturen uit de 17e en 18e eeuw, die een beeld geven van het dagelijkse huishouden in die periode.

Amsterdam

De zeventiende eeuw - de Gouden Eeuw - was een periode van grote welvaart voor de Noordelijke Nederlanden. Enorme winsten werden gemaakt door de handel in graan en andere bulkgoederen, zoals zout en hout, die uit de Baltische staten werden geïmporteerd. Ook de in 1602 opgerichte Oost-Indische Compagnie droeg bij aan de welvaart van Nederland, door de invoer van exotische goederen en specerijen uit Azië. De meeste van deze goederen werden in Amsterdam verhandeld en aan het eind van de zestiende eeuw was de stad door haar gunstige ligging uitgegroeid tot de grootste haven ter wereld. Amsterdam werd overspoeld met mensen die wilden wonen en werken in deze stad waar geld verdiend kon worden. De stad werd al snel veel te klein en werd dan ook meerdere malen uitgebreid. Tijdens de tweede uitbreiding, in 1613, werd begonnen met de aanleg van de grachtengordel: de Herengracht, de Keizersgracht en de Prinsengracht. Rijke kooplieden lieten er prachtige herenhuizen bouwen. De huizen langs deze nieuwe grachten werden op de nieuwste manier ingericht en gedecoreerd, waarbij de architecten zich lieten inspireren door de meest prestigieuze interieurs van de Italiaanse Renaissance.

Huishouden

Het huishouden in deze voorname panden was, ook in de 18e eeuw nog, buitengewoon arbeidsintensief. Alles was immers handwerk. In de voornaamste huishoudens werd het eigenlijke werk dan ook uitgevoerd door een batterij aan personeel. Soms had ieder gezinslid zijn eigen knecht. Maar ook bij koopmanshuizen en de gegoede burgerij waren over het algemeen een keukenmeid, een werkmeid een voedster en een kindermeid aanwezig waarbij de laatste ook hielp bij het naaiwerk

Kleerzolder

Eén van de taken van het personeel was de zorg voor kleding en het linnengoed. Dit gebeurde op de kleerzolder. De kostbare bovenkleding, gemaakt van dikke wol, zijde of fluweel was niet wasbaar en kon men alleen reinigen door ze uit te kloppen of schoon te vegen met kleerborstels of schuijers. Linnengoed moest ook met zorg behandeld worden, vooral de kostbare damasten tafelkleden, het met kant versierde beddengoed en de kanten kragen en manchetten. Het daadwerkelijke wassen vond niet plaats op de kleerzolder. Het grote linnengoed werd zelfs buitenshuis gereinigd maar wel kast klaar gemaakt op de kleerzolder.

Wasserijen

Linnen moest gewassen, gebleekt, gedroogd, gerekt, gestreken, geklopt en geperst worden. Dit was zeer arbeidsintensief en vooral het wassen en bleken van tafel en beddengoed werd uitbesteed aan speciale wasserijen. Deze waren meestal buiten de stad gevestigd, daar waar voldoende stromend water en ruimte voor bleekvelden was. Op vuile-waslijsten werd bijgehouden wat er meegegeven werd. Dit gebeurde maar een paar keer per jaar – in beschrijvingen wordt gesproken van de 'halfjaars wasch'. Kleinere kledingstukken zoals hemden, kragen, manchetten en mutsen werden waarschijnlijk vaak thuis gereinigd, want deze komen in mindere mate op de vuile-waslijsten voor. Alhoewel er op de kleerzolder zelf niet gewassen werd, hing men er wel het nog natte wasgoed uit. Eenmaal terug in huis werd het linnengoed op de kleerzolder verder kast klaar gemaakt. Speciale wasvrouwen en strijksters konden hiervoor ingehuurd worden.

Wasmanden

De was werd in grote linnenmanden naar deze wasserijen gestuurd. Hiertoe waren er allerlei manden op de kleerzolder aanwezig. Het kostbaarste wasgoed werd in afsluitbare manden gedaan. Op deze kleerzolder staat zo’n mand, geheel gevlochten van zilverdraad en gemaakt rond 1700.

Kleerstokken

Onmisbaar op de kleerzolder waren de kleerstokken, losliggend op rekken die aan het dak van de zolder waren bevestigd. Hier kon de nog natte was op gedroogd worden of juist bevochtigd voor het strijken.

Strijkijzers

Het lichtvochtige of droge linnen werd in model gerekt en vervolgens gestreken op strijk-of vouwtafels; die bestonden uit losse bladen op schragen. Er werd gestreken met een variëteit aan ijzers waaronder de houtskoolstrijkijzers op roosters en platte ijzers. In het wandrek staan twee exemplaren op rooster waarvan er één door Arnoldus van Geffen in 1760 en één door Daniel van Strant gemaakt is. Het platte ijzer is rond 1670 door Wessel Jansen gemaakt. Het strijkijzer met rooster op de strijktafel is in 1744 door een van de weinige vrouwelijke zilversmeden, Maria Breda gemaakt. Met kleerkloppers of likstenen werden linnen kledingstukken zoals mutsen, kragen manchetten glanzend opgewreven.

Linnenpers

Na het mangelen of strijken werd het linnen netjes gevouwen en geperst in een linnenpers. Omdat linnen zo kostbaar was waren de 17e eeuwse linnenpersen vaak rijk bewerkte meubelen die in representatieve ruimten waren opgesteld om zo de rijkdom van de eigenaar te tonen. Ook op de linnenzolder waren – eenvoudiger bewerkte- linnenpersen aanwezig. Uit boedelbeschrijvingen blijkt dat linnenpersen soms dusdanig zware meubelen waren dat zij als vaste inboedel werden meeverkocht met het huis. De miniatuur zilveren linnenpers in deze zolder is rond 1730 in Amsterdam gemaakt en voorzien van een lade en zilveren persplaten die echt aangedraaid kunnen worden.

Mangelbakken

Het eenmaal gestreken, gevouwen en geperste wasgoed werd tenslotte in manden of  zogenaamde mangelbakken gelegd om naar de juiste kast te worden vervoerd. Tegen de achterwand hangt een miniatuur exemplaar die Pieter van Somerwil I rond 1725 maakte.

Verwarming

Het vochtige, vaak kille klimaat in Holland maakte dat het grootste gedeelte van het jaar enige vorm van verwarming in huis noodzakelijk was. Terwijl in eenvoudige huishoudens het haardvuur in de keuken vaak de enige warmtebron was, bezat een woonhuis van de welgestelde burgerij verschillende vaste stookplaatsen. Op deze kleerzolder staat een bijzonder 17e eeuws zilveren haardstuk wat door Jacob Dijkman gemaakt is. Daarnaast werden verplaatsbare warmtebronnen gebruikt zoals een beddenpan, in 1764 door Jan Koningh uit Enkhuizen gemaakt, maar ook stoofjes en vuurmanden. In deze laatste twee werden bakjes geplaatst met gloeiende  kooltjes. Dit zilveren exemplaar van Arnoldus van Geffen uit 1760 is geheel waarheidsgetrouw vormgegeven. De grote exemplaren werden van wilgentenen gevlochten.

Bedstede

Alleen de allerrijksten hadden een hemelbed, naar voorbeeld van Louis XIV. De meeste mensen, waaronder ook het personeel, sliepen in bedsteden die dan ook te vinden zijn in de bovenste woonlagen en op de zolders.

In deze kamer staat ook een wieg van Arnoldus van Geffen, een zeldzame 17e eeuwse muizenval van Hendrik van der Star om ongedierte te bestrijden, een grote lantaarn en een spinnewiel van Arnoldus van Geffen. Behalve de beddenpan zijn al deze miniaturen in Amsterdam gemaakt, sommige in de zeventiende maar de meesten in de achttiende eeuw.

Share

    This site is protected by reCAPTCHA and the Google Privacy Policy and Terms of Service apply.

    Previous item Miniaturen Archief overview Next item

    Join our newsletter

    Sign up
    Meld je aan voor onze nieuwsbrief en blijf op de hoogte van onze collectie, beurzen en de laatste nieuwsberichten.