Deze uiterst charmante kraankan met twee kranen is in 1722/23 door Gerardus Klein in Groningen gemaakt. De kan is helemaal vormgegeven als een ronde tuinvaas. In de geprofileerde voet en in de nodus zijn symmetrisch open gezaagde ornamenten aangebracht. Deze openingen dienen als zuurstofvoorziening voor een brander die onder de kan kon worden geplaatst om de inhoud van de kan op temperatuur te houden.
Een Groningse Kraankan met Twee Kranen
Aan de buik van de kan zijn recht tegenover elkaar twee gegoten kranen bevestigd. De handgrepen van deze kranen hebben ook de vorm van een tuinvaas, rechthoekig met afgeschuinde hoeken. Onder de hals van de kan is aan beide zijden een scharnierende handgreep aangebracht die opgebouwd is uit C-vormige voluten en bevestigd is aan een S-vormig gebogen, dwars op de kan gemonteerde ondersteuning. De geprofileerde, en ingesnoerde deksel heeft een vaasvormige knop.
Gebruik
Speciaal voor het serveren van koffie werd aan het einde van de 17e eeuw de kraankan in Nederland geïntroduceerd. Deze kan werd niet alleen gebruikt om de koffie uit te serveren maar ook om de zwarte drank in te zetten. Hiertoe werd gebrande en fijngemalen koffie in de kan gedaan, waarna er heet water overheen werd geschonken. Het koffiemengsel liet men na het omroeren even staan zodat de gemalen bonen konden bezinken. Doordat de kraantjes iets boven de bodem van de kan bevestigd zijn en omdat de koffie werdt getapt in plaats van uitgeschonken, kwam de naar beneden gezakte koffiedrab niet mee in het kopje. Het deksel en uiteraard de brander die in de uitsparing onder de voet geplaatst kon worden zorgden ervoor dat de drank goed heet bleef. De kraankan was het voornaamste voorwerp op de koffietafel, zeker als hij in zilver was uitgevoerd.
Verschillende modellen
De meest voorkomende 18e eeuwse Nederlands zilveren kraankannen zijn peervormig, met een ronde buik en een slanke hals; staan op drie hoge poten en voorzien van één kraantje. Deze werden vaak in tin uitgevoerd. Een luxere en zeldzame variant hierop is hetzelfde, vaak wat grotere model maar dan uitgevoerd met drie kranen.
Vaasvormige kraankannen zoals deze vormen een aparte categorie. Deze zijn binnen het Nederlandse zilver zeer zeldzaam. De vorm is direct ontleend aan Franse ontwerpen voor wijnfonteinen en tuinvazen, zoals die in Nederland onder anderen door de Franse architect en ontwerper Daniel Marot (1661-1752) in prent werden uitgebracht.
Ze zijn over het algemeen groter van formaat en beschikken meestal over twee of drie kranen. De kan kon daardoor in het midden van de tafel opgesteld worden zodat eenieder van verschillende kanten zijn of haar kopje kon vullen onder een van de kranen. Zo hoefde de kan niet verplaatst te worden met de kans dat de drab daardoor weer van de bodem los zou komen.
Typisch Haags
De bewaard gebleven exemplaren doen vermoeden dat deze klassieke vaasvorm het eerst in Den Haag werd gemaakt. De vroegst bekende Nederlands zilveren kraankan in deze vorm is gemaakt in 1709 door Jacques Chevalier en vertoont de kenmerkende gladde, gewelfde vormen waar de Haagse edelsmeden een voorkeur voor leken te hebben. Dit model kraankan ontleent haar schoonheid aan de opeenstapeling van profileringen, die zich spiegelen in het glanzende edelmetaal. Er zijn enkele gladde vaasvormige Haagse kraankannen bekend.
In slechts in een paar andere Nederlandse steden werden deze kenmerkende gladde gewelfde vormen nagevolgd.
Groningen
Twee jaar nadat Chevalier zijn kraankan in Den Haag maakte zien we dit model in Groningen waar Thomas Muntinck II er in 1711-12 een rijk gedecoreerd exemplaar vervaardigde. Een tweede vaasvormige kan werd in 1714-15 in Groningen gemaakt door Jan Dronrijp.
De strakke, gladde uitvoering van dit hier afgebeelde exemplaar uit 1722-23 is uniek voor Groningen. Gerardus Klein lijkt beïnvloed door de mode uit de hofstad die we, wat later ook in Friesland aantreffen. De Leeuwarder zilversmid Andele Andeles maakte in 1732 ook een geheel gladde koffievaas. Net als deze kan van Gerardus Klein vertoont de kan van Andeles grote overeenkomsten met een kraantjeskan van de Haagse zilversmid Daniël de Villette uit 1715 en met een kraantjeskan van Esaias Engouw uit 1720. Door de frequente contacten van het Friese hof en daarmee de Friese adel met Den Haag, is de Haagse mode ook in Leeuwarden overgenomen.
Koffiehandel
Koffie werd in de 16de en 17de eeuw als genotsmiddel populair, eerst in de Arabische landen waar de koffie vandaan kwam en later in Europa. De eerste lading koffiebonen kwam in 1661 of 1662 in Amsterdam aan en vanaf het einde van de 17de eeuw kwam er een regelmatige handel op gang. De bonen kwamen in eerste instantie uit de havenstad Mokka in Jemen, waar koffiehandelaren flink profiteerden van de groeiende vraag uit Europa. Mokka was van de 15e tot de 17e eeuw de belangrijkste handelsplaats voor koffie Omdat het zeer lucratief bleek, besloten de Nederlanders daarom aan het begin van de 18de eeuw zelf koffieplantages aan te leggen op Java. In 1711 werd de eerste lading eigen koffiebonen in Amsterdam gelost. Ook in Brazilië, Suriname en in Afrika verbouwde men vervolgens koffie.
Koffiecultuur
In Nederland werd de exotische en toen nog exclusieve drank in de 17de eeuw slechts door de adel en een handjevol mensen uit de gegoede burgerij gedronken. Koloniale waren werden enorm populair in deze kringen. Voor het nuttigen van deze luxeproducten en om ermee te pronken, werden de mooiste serviezen en zilveren attributen aangeschaft. Naarmate de prijs van koffie begon te dalen, nam de consumptie van koffie toe Niet alleen de elite, maar iedereen kon het zich permitteren. Overal kwamen koffiehuizen op en rond het midden van de 18de eeuw werd koffie volksdrank nummer één, een positie die de koffie nog steeds inneemt.
Gekeurd op de onderzijde van de kan met het stadskeur van Groningen, 5e alfabet letter V voor 1721/22 en het meesterteken GK voor Gerardus Klein.


This site is protected by reCAPTCHA and the Google Privacy Policy and Terms of Service apply.