Een Paar Kandelaars à la Financière

Deze bijzonder zeldzame zilveren kandelaars zijn rond 1680 vervaardigd door de Deventer zilversmid Bartholt Nickels. De gedreven kandelaars hebben een vierkante, twaalfvoudig gepijpte stam. De stam met platte geschulpte nodus onderaan, staat op een verdiept, komvormig veld in de vierkante voet. Op de stam zijn drie horizontale profiellijsten aangebracht. De eveneens vierkant gevormde uitneembare vetvangers of bobèches hebben een geribd motief en een cilindervormige kaarsenhouder. De voet en de nodus zijn met bladmotieven gedecoreerd in de cut card-techniek.

Cut Card

De bladmotieven zijn uit een aparte plaat zilver gezaagd en vervolgens op het corpuswerk gesoldeerd. Dit wordt cut-card of ook wel appliqué techniek genoemd omdat het ornament op het voorwerp wordt 'geappliqueerd'. Deze manier van decoreren zien we in Frankrijk al in 1650, maar bij Nederlands zilver pas rond 1680 verschijnen. Voor de toepassing van cut-card is meer zilver nodig dan bij het gebruikelijke ciseleren, graveren of drijven wat het een kostbare methode maakte. Waarschijnlijk is deze techniek bij ons daarom slechts kort in gebruik geweest - tussen ca 1680 en ca 1715. Na 1715 wordt de cut-card decoratie nog slechts gesuggereerd door de ornamenten uit het zilver omhoog te drijven waarbij het gebied rondom het ornament vaak gematteerd wordt om het effect te versterken.

Oorsprong Model

De vorm en stijl van deze kandelaars met een stam in de vorm van een zuil vindt zijn oorsprong in Parijs in de jaren ‘50 van de 17e eeuw. Het model werd in die tijd aangegeven als flambeau carré of flambeau de cabinet en viel zo in de smaak dat het tot aan het einde van de 17e eeuw gemaakt werd. Er zijn vele Franse exemplaren bekend, in koper, aardewerk en zilver. In Nederlands zilver is dit model erg zeldzaam, er zijn slechts enkele zilveren paren bekend die zijn gemaakt in Den Haag, Amsterdam, Middelburg en Maastricht. Dit is het enige bekende stel uit Deventer.

À la Financière

Het ontstaan van dit model kandelaars in de jaren 50 van de 17e eeuw viel samen met de periode waarin Nicolaas Fouquet kardinaal Mazarin steunde en naast financier ook minister van financiën werd van Lodewijk XIV. Waarschijnlijk wordt dit type kandelaars daarom nu ook aangeduid als à la financière.    

Vaux-le-Vicomte

Toen Lodewijk XIV nog minderjarig was hadden vele edelen deelgenomen aan de‘guerre civile de la Fronde’. In 1661was hij oud genoeg om de troon te bestijgen. Nicolas Fouquet, zijn briljante minister van financiën, hielp hem de lamentabele financiële situatie van Frankrijk na deze opstanden te verbeteren.

Nicolas Fouquet zorgde naast de financiën van de staat vooral voor die van zichzelf. Hij bouwde een schitterend kasteel bij Melun, genaamd Vaux-le-Vicomte, waar hij de grootste creatieve talenten van zijn tijd om zich heen verzamelde en waarvoor hij de rol van mecenas vervulde. Louis le Vau tekende voor de architectuur, Charles le Brun decoreerde het interieur en André le Nôtre ontwierp de tuin, waarvoor alleen al drie dorpen het veld moesten ruimen. Wandtapijten uit de Gobelin werkplaats, meubelen van de hoogst aangeschreven ébénistes, zilversmeden die ook voor het hof werkten en talenten die hij zelf had ontdekt maakten dit huis tot een onovertroffen harmonieus geheel. Ook op culinair gebied werden nieuwe gerechten ontwikkeld die, net als deze kandelaars, ook nu nog de aanduiding à la financière als toevoeging hebben (bv ris de veau à la financière).

Gevangen

Toen Fouquet op 17 augustus 1661 een groot bal gaf ter ere van zijn werkgever, de koning, overspeelde hij zijn hand. De wapenspreuk van de Zonnekoning luidde ‘Nec pluribus impar’ (niemand is zijn gelijke) en daarmee was de rijkdom die Fouquet met zijn kasteel étaleerde geheel in tegenspraak. Fouquet werd gearresteerd en de rest van zijn leven vastgezet in de gevangenis van Pignerol in de Alpen.

Verspreiding van de Stijl

De Hugenoten, de Franse navolgers van Calvijn ontvluchtten Frankrijk na het herroepen van het edict van Nantes in 1685. Hiermee vertrokken veel van de beste ambachtslieden. Zij werden met enthousiasme binnengehaald in Engeland, Frankenthal en vooral in de Nederlanden. Vele takken van kunstnijverheid hebben door hun kennis en vaardigheden een enorme impuls gekregen. De laatste mode in vormgeving werd op deze wijze over de rest van Europa verspreid, waaronder ook dit model kandelaars wat is terug te vinden in Engeland en in mindere mate in België en Holland.  

Gildeplaat

Net als in alle andere Nederlandse steden mocht een zilversmid in Deventer alleen actief zijn als hij bij het plaatselijke zilversmidsgilde aangesloten was. De regels om toegelaten te worden waren strikt. Een zilver- of goudsmid moest minimaal vijf jaar als leerjongen werkzaam zijn geweest. Als de leertijd buiten de stad al was doorlopen, werd de leertijd tot twee jaar teruggebracht. Daarna moesten de zilver- en goudsmeden in spé een proeve van bekwaamheid afleggen door een ‘Meesterwerk’ te produceren. De goud- en zilversmeden in Deventer werden sinds de 16e eeuw verplicht hun naam en merkteken in een koperen plaat aan te brengen. Dit belangrijke document is bewaard gebleven en maakt nu deel uit van de collectie van museum De Waag in Deventer. Hierdoor zijn nagenoeg alle in Deventer werkzame zilversmeden uit de 17e en 18e eeuw bekend. Nickels heeft gildeplaat nummer 19.

Bartholt Nickels

Bartholt Nickels werd op 8 maart 1648 in Amsterdam geboren. Hij was werkzaam vóór 1648 tot aan zijn dood in 1713. Op 22 mei 1673 huwt hij met Dorothea Gelinck, in Deventer. Zij was weduwe van de Deventer goud- en zilversmid Frans van Orley en tevens de oudere zus van Gerhard Gelinck, eveneens zilversmid in Deventer. In 1647, na zijn huwelijk met Dorothea verkreeg Bartholt het burgerschap van de stad. In 1677 was hij een van de ‘Olderluiden’ (bestuursleden) van het gilde. In 1703, een half jaar na het overlijden van Dorothea huwt hij voor de tweede maal, nu met Joanna Wilhelmyna Hoornaert. Naast het huis in de Assenstraat wat hij in 1692 kocht en waar hij zich als zilversmid vestigde, kocht hij een deel van het landgoed Joinck in Epse. Op 4 november 1713 werd hij in de Lebuinuskerk in Deventer begraven.

Share

    This site is protected by reCAPTCHA and the Google Privacy Policy and Terms of Service apply.

    Previous item Zilver Archief overview Next item

    Join our newsletter

    Sign up
    Meld je aan voor onze nieuwsbrief en blijf op de hoogte van onze collectie, beurzen en de laatste nieuwsberichten.