Dit miniatuur inktstel is gemaakt in Amsterdam, ca. 1730 door één van de bekende miniatuurmakers Arnoldus van Geffen. Het heeft een rechthoekig blad met een inktpot en een strooibus erop. Daarmee werd zand over de geschreven inkt gestrooid zodat deze sneller zou drogen en er geen vlekken zouden ontstaan bij het vouwen van de brief.
Een Miniatuur Inktstel
Inkt
In de 18e eeuw bestonden er verschillende soorten inkt. Zo was er inkt om te drukken en om te schrijven. De eerste inkten waren al in gebruik bij de Chinezen en de Egyptenaren en later bij de Arabieren. Ze dateren van 2500 v.Chr. of ouder en waren gebaseerd op roetdeeltjes die in suspensie werden gehouden door gom of hars.
Eén van de oudst bekende inktsoorten is Oost-Indische inkt, een lichtechte diepzwarte inkt. Deze inkt bestaat uit moleculen zuivere koolstof (roet) die door wrijving blijvend in water zijn gesuspendeerd. Er is dus geen sprake van een pigment en er is ook geen bindmiddel, Arabische gom of een soortgelijke stof, nodig om na het drogen deeltjes aan het papier en aan elkaar te binden. De moleculen slaan na droging van het water op de drager neer in een door water onoplosbare brosse koolstoffilm. Zelfs na eeuwen verbleekt de inkt niet - pure koolstof kan immers niet door het licht afgebroken worden - en het is ook op zeer afgesleten papyri en perkamenten nog mogelijk de tekst te lezen.
Schrijven
Gedurende de zeventiende en achttiende eeuw gingen steeds meer mensen lezen en schrijven. In de Gouden Eeuw was de alfabetiseringsgraad zelfs opvallend hoog. Dit kwam doordat er veel aandacht besteed werd aan onderwijs. Om mee te kunnen draaien in de groeiende economie was het noodzakelijk dat je kon lezen. Het was zelfs een voorwaarde om leerling te kunnen worden bij een gilde. Men vond het zo belangrijk dat ook kinderen die te vondeling gelegd waren onderwijs kregen en leerden lezen. De achteruitgang van de economie in de 18e eeuw zorgde echter weer voor een verslechtering in het onderwijs en daardoor voor een daling van de leesvaardigheid.
Naar mate meer mensen konden schrijven groeide de behoefte aan inktstellen. Deze werden veelal van tin vervaardigd. Alleen de meest welgestelden konden zich een zilveren exemplaar veroorloven.
Schrijfgerei
Tot het jaar 700 werden pennen gesneden uit bamboe en riet. Deze pennen werden toen vervangen door de ganzenveer. Ook in de 18e eeuw, toen dit inktstel vervaardigd werd, schreef men vooral met ganzenveren. Deze werden in de lente van een levende gans genomen. De voorkeur ging uit naar veren uit de linkervleugel omdat deze, door de lichte buiging in de veer van de schrijver af liep en daardoor beter in de hand lag van de – voornamelijk rechtshandige- schrijvers. Zwanenveren waren nog beter geschikt om mee te schrijven, maar deze waren zeldzamer en dus duurder. Om een veer geschikt te maken om mee te schrijven werd deze eerst schuin afgesneden. Vervolgens werd het merg verwijderd en diende de veer gehard te worden. De veer werd daartoe net zo lang in water geweekt totdat hij er glanzend wit uitzag. Het geweekte deel werd vervolgens in een houder met zand gestoken met een temperatuur van rond de 170-180 graden. Het zand moest zo warm zijn dat de pen wel siste maar niet barstte. Als de punt door de verhitting doorschijnend was geworden werd de bovenste huidlaag van de pen gekrabd en kon de pen gesneden worden tot een punt. Deze punt zoog zich vol met inkt zodat ermee geschreven kon worden.