Een Paar Grote Rococo Strooibussen

Deze indrukwekkende zilveren strooiers in de Lodewijk XV-stijl behoren tot de grootste in hun soort die ooit in Nederland zijn gemaakt. De ronde voet heeft een gematteerde rocaille of zogenaamde "schuimkraag" decoratie rond de basis. Daarboven hangen gedraaide, geciseleerde bloementakken. Over het gladde balustervormige lichaam lopen spiraalvormige verticale lijnen waartussen geciseleerde bloemenranken vanaf de bovenrand naar beneden hangen. De geciseleerde verticale lijnen lopen door in de opengewerkte dop met een symmetrisch, gedraaid patroon. De knop op de bovenkant is eveneens getordeerd.

Achttiende-eeuwse strooiers kunnen globaal in drie categorieën worden verdeeld: kleine strooier voor specerijen, in hoogte variërend van acht tot veertien centimeter, het gewone formaat suikerstrooier, ongeveer achttien centimeter hoog, en uitzonderlijk grote modellen zoals deze, die ongeveer vierentwintig centimeter hoog is. Deze laatste groep is de zeldzaamste. 

Rococo

Deze grote strooibussen zijn een uitstekend voorbeeld van de Hollandse rococostijl. Deze nieuwe stijl lijkt een reactie op de strenge, symmetrische Lodewijk XIV-stijl. Vormen worden frivool en moeten bewegen, zelfs schelpmotieven krijgen een volledig asymmetrische vorm en worden rocailles genoemd, waaraan deze stijl zijn naam Rococo ontleent. Door de belangstelling voor de natuur werden al in de 16e eeuw tuingrotten aangelegd. Deze werden versierd met schelpen, spons- en schuimvormen. Het duurde echter tot 1730 voordat deze vormen uit de schelpengrotten in Parijs als ornament in de kunst werden toegepast. Naast bloemmotieven werden ze een inspiratiebron voor de rococomode. Vanaf 1734 ontstond een stroom van prenten met rococovormen, waardoor de nieuwe stijl zich snel verspreidde en uiteindelijk ook de Nederlanden bereikte. Uit rekeningen en dagboeken blijkt dat in Nederland regelmatig Franse kunstwerken in deze nieuwe stijl werden besteld.
(bron Rococo in de Nederlanden pagina 55 en 69).
In het Nederlandse zilver zien we de eerste rococovormen verschijnen rond 1745 waarna het in de mode bleef tot ongeveer 1775.

Strooiers

Hoewel suiker tot ver in de zeventiende eeuw erg duur bleef, was de prijs van specerijen nog vele malen hoger. De mensen gebruikten kleinere hoeveelheden specerijen, dus de strooiers die daarvoor werden gemaakt waren veel kleiner dan de suikerstrooiers en hadden vaak kleinere strooi openingen in de bovenkant. Voordat de suikerstrooiers konden worden gebruikt, moesten de grove kristallen van de kandijsuiker in een vijzel worden fijngemalen tot fijne suiker, die door de decoratieve opening in de bovenkant op het voedsel kon worden gestrooid.
Uit inventarissen weten we dat zilveren suiker- en pepervaatjes al in het midden van de zeventiende eeuw werden besteld. Het model van de zeventiende- en vroeg-achttiende-eeuwse exemplaren is geïnspireerd op de Engelse vuurtorenstrooier, een eenvoudig cilindervormig lichaam met een opengewerkte dop.

In de achttiende eeuw werden strooiers altijd in paren gemaakt, geheel volgens de heersende Lodewijk XIV mode die voorschreef dat alles strikt symmetrisch moest zijn. Dit gold niet alleen voor de vormgeving van voorwerpen en gebouwen, maar ook voor de tafelaankleding, die eveneens symmetrisch moest zijn. Kandelaars, strooiers en zoutvaatjes werden daarom altijd in paren gemaakt - een praktijk die in de daaropvolgende stijlperiodes werd voortgezet.
Suikerstrooiers waren in de achttiende eeuw een vast onderdeel van de Nederlandse eettafel. Terwijl in de buurlanden de suikerstrooier in de tweede helft van die eeuw werd vervangen door een suikerpot met een suikerzeef, werden juist in deze periode in de Lage Landen de mooiste en grootste voorbeelden van strooiers gemaakt. 

Johannes Schiotling

Het rijke, bloeiende Amsterdam was in de achttiende eeuw een magneet voor zilversmeden. Tussen 1760 en 1790 vestigden zich er ongeveer negentig buitenlandse smeden, waarvan vierenvijftig uit Scandinavië, Oostenrijk, Duitsland, Oost-Friesland, Rijnland-Westfalen en de Baltische staten. Deze mannen hadden dezelfde achtergrond, beoefenden dezelfde godsdienst, hun families trouwden met elkaar en werkten met of voor elkaar. De belangrijkste van deze groep was Johannes Schiotling. Geboren in 1730 in Göteborg, Zweden, als zoon van Sven Schiotling, een smid bij de artillerie, en Kerstin Andersdotter, ging hij op zeventienjarige leeftijd in de leer bij Olof Fernlöf, een van de meest bekwame zilversmeden in Göteborg en vele malen meester van het gilde. Zes jaar later, in 1753, maakte hij zijn proefstuk onder Fernlöf. De goedkeuring ervan betekende dat hij zijn leertijd had voltooid en als assistent kon beginnen aan zijn opleiding tot meester zilversmid.
 
Gedurende de volgende negen jaar werkte Schiotling waarschijnlijk als rondtrekkende knecht voor verschillende meesters. In 1762 vinden we hem in Amsterdam, waar hij zijn burgerschap kocht en zich inschreef als zilversmid.  Het burgerschap was een voorwaarde voor toelating tot het gilde als meester. In hetzelfde jaar, tweeëndertig jaar oud, werd hij ingeschreven in het gilde als meester.  Hij vestigde zich aan de Egelantiersgracht en trouwde een jaar later met Margaretha Sofia Jansen, afkomstig uit Oost-Friesland. Twee broers van de bruid, Johan Diederik en Jan Arend, traden bij hem in dienst, de eerste als zilversmid, de tweede als poorter. Wilhelmus Angenendt uit Wezel werd in 1770 meester zilversmid en stapte in de zaak, evenals Christoffel Mittscherlich uit Reval. Deze laatste werd Schiotling's rechterhand. Hij maakte in 1788, ter gelegenheid van het zilveren huwelijksfeest van Johannes en zijn echtgenote Margaretha, een portret van het echtpaar Schiotling wat zich nu in de collectie van het Amsterdams museum bevindt. Schiotling boekte groot succes en de omvang en kwaliteit van zijn productie getuigen van zijn uitstekende relaties met Amsterdamse patriciërs. Belangrijke stukken van Schiotling maken nu deel uit van museumcollecties waaronder het Rijksmuseum en het Amsterdam Museum. Johannes Schiotling is de enige zilversmid aan wie het Rijksmuseum in 1977 een speciale tentoonstelling heeft gewijd. 

Keuren

Beide strooiers zijn aan de onderzijde gemerkt met het stadskeur van Amsterdam, de Hollandse leeuw, de jaarletter F voor 1765 en het meesterteken ISL voor Johannes Schiotling.

Share

    This site is protected by reCAPTCHA and the Google Privacy Policy and Terms of Service apply.

    Previous item Zilver Archief overview Next item

    Join our newsletter

    Sign up
    Meld je aan voor onze nieuwsbrief en blijf op de hoogte van onze collectie, beurzen en de laatste nieuwsberichten.