De Meerman Mollerus Bestekkisten

Uit achttiende eeuwse inventarissen weten we dat bestek vaak in dozen of kisten werd bewaard. Soms waren dat eenvoudige uitvoeringen van roggehuid met koperen beslag, maar er waren ook luxueuze varianten versierd met Japans lakwerk of, zoals dit prachtige paar, met marqueterie en zilveren beslag. Deze elegante bestekkisten zijn bekleed met palissanderfineer in open boekpatroon. De randen zijn ingelegd met een band van afwisselend palmhout en ebbenhout. Er is ebbenhout aangebracht op de sluitrand van het deksel en op het onderste deel van de dozen. Het interieur is gefineerd met palmhout met groen gekleurde randen.

Al het beslag en de pootjes zijn gemaakt van zilver, geheel in Lodewijk XVI-stijl, gedecoreerd met guirlandes, rozetten en medaillons. De kisten bevatten een prachtige en zeer zeldzame set van zestien grote en zestien kleine couverts -zilveren lepels en vorken- allemaal gemaakt in Den Haag in 1794 door Martinus van Stapele. Ze gaan vergezeld van een kist met met twaalf grote en zeventien kleine messen uit dezelfde periode, allemaal gegraveerd met hetzelfde wapenschild.

Familiewapen

Het alliantiewapen op de couverts en messen zijn die van de advocaat Johan Meerman (Den Haag 1753- 1815) en Anna Cornelia Mollerus, die in 1785 huwden. Johans volledige titel was Mr Johan Meerman, Baron van het Heilige Roomse Rijk, Comte de l'Empire, Heer van Dalem en Vuren.

Johan Meerman

Meerman was de zoon van Baron Gerard Meerman (1722- 1771), pensionaris van Rotterdam, en de kleinzoon van Johan Meerman (1687-1746), administrateur van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Hij erfde heerlijkheden van zijn vader, waardoor hij Heer van Dalem en Vuren werd. Zijn vrouw, Anna Cornelia Mollerus, was de zus van Johan Hendrik Mollerus, secretaris van de Raad van State van 1785 tot 1795 en later meerdere malen minister van het Koninkrijk Holland.
Johan Meerman was een rijk en bereisd man, een erudiet schrijver en boekverzamelaar. Onder de verschillende regimes bleef zijn carrière zich ontwikkelen; begonnen als aanhanger van het Huis van Oranje eindigde hij als senator in het Parijs van Napoleon.

Comte de l'Empire

Toen het Koninkrijk der Nederlanden eind december 1810 werd geannexeerd, was Johan Meerman één van de vijf Nederlanders die door Napoleon Bonaparte werden benoemd tot lid van de Conservatieve Senaat van het Keizerrijk. De andere leden waren Rutger Jan Schimmelpenninck, Philip Julius van Zuylen van Nijevelt, Frederik Gijsbert van Dedem en Jan Wolters van de Poll (de zesde, Jan Hendrik van Kinsbergen, bedankte). Zijn zwager Johan Hendrik Mollerus was in dezelfde periode lid van het Keizerlijk Wetgevende orgaan. Johan Meerman kreeg in 1812 de titel Comte de l'Empire (Graaf van het Keizerrijk) van Napoleon. Na de troonsafstand van Napoleon in 1814 keerde Meerman terug naar Den Haag, waar hij op 19 augustus 1815 overleed. Hij werd begraven in de Pieterskerk in Leiden.

Museum Meermanno-Westreenianum

Net als zijn vader was Johan een fervent boekverzamelaar. Een belangrijk deel van deze verzameling is bewaard gebleven en vormt nu de kern van de collectie van het Huis van het Boek museum in Den Haag voorheen bekend als Museum Meermanno-Westreenianum.

Tafelcultuur

Naarmate de tafelcultuur zich in Nederland ontwikkelde, werden er steeds meer voorwerpen gemaakt om de tafel mee te dekken en aan te kleden. De vraag naar grote series couverts groeide. Deze grote sets vorken en lepels zien we al verschijnen in het laatste kwart van de zeventiende eeuw, maar dessertbestek verschijnt pas in 1724 in Nederland. Dessertcouverts zijn kleiner en de vorken hebben drie in plaats van vier tanden. De meeste overgebleven series lepels en vorken dateren echter uit het laatste kwart van de achttiende eeuw. Opvallend is dat de messen niet werden gemaakt door de zilversmid die ook de lepels en vorken maakte. Terwijl lepels en vorken werden gesmeed om het gewenste ontwerp te maken, al dan niet met behulp van een mal, werden zilveren mesheften gegoten - een totaal andere techniek. In Amsterdam konden veel zilversmeden zich specialiseren vanwege de enorme vraag naar zilveren gebruiksvoorwerpen in die stad. Er waren zilversmeden die vrijwel niets anders maakten dan lepels en vorken, en anderen die mesheften maakten. De ijzeren lemmeten van de messen werden gemaakt door messenmakers die tot het smedengilde behoorden.

Praktisch

Bestekkisten waren niet alleen decoratieve toevoegingen aan interieurs, ze waren ook erg praktisch. Het was een compacte manier om grote hoeveelheden zilverwerk op te bergen en wanneer bestek erin opgeborgen was kon men in één oogopslag zien of er iets ontbrak. De kisten konden ook gemakkelijk worden vervoerd naar het buitenhuis van de eigenaar.

Marquetterie

De techniek van marquetterie of inlegwerk bestaat uit het creëren van patronen door stukjes materiaal, meestal dun fineer, op een massief houten oppervlak aan te brengen. Het proces begint met een gedetailleerd ontwerp dat vervolgens nauwkeurig wordt uitgesneden uit dunne vellen fineer. Deze stukken worden zorgvuldig samengevoegd op het meubeloppervlak, waarbij het ingewikkelde patroon van het ontwerp word gevolgd. Het fineer werd vervolgens op het basishout gelijmd en afgewerkt door het te polijsten en te politoeren. Deze techniek was zeer in de mode in het 18e-eeuwse Nederlandse houtwerk.

De belangrijkste houtsoorten die werden gebruikt waren lokale eik, walnoot en vruchtenhout zoals kersen, peer en exotische soorten zoals ebbenhout, palissander, mahonie, tulpenhout en plataan, elk gekozen vanwege hun unieke kleur, nerf en textuur. Naast hout werden in marqueterie vaak andere materialen verwerkt, zoals ivoor, been, paarlemoer, lakwerk en verschillende metalen om het decoratieve effect nog te versterken. De ontwerpen uit deze periode bevatten vaak uitgebreide bloemmotieven, landschappen, muziekinstrumenten, schelpen en scènes uit het dagelijks leven. Nederlandse inlegwerken stonden bekend om hun complexiteit en het gebruik van contrasterende houtkleuren om diepte te creëren en om het visueel interessant te maken.

Martinus van Stapele

Vanaf de 17e eeuw was Den Haag het politieke centrum van de Nederlandse Republiek en de locatie van het stadhouderlijk hof. Ook waren de residenties er gevestigd van de ambassadeurs van de landen waarmee de Republiek betrekkingen onderhield. Het was ook de thuisbasis van vele andere rijke ambtenaren, waardoor het een zeer kosmopolitische plaats was. Zilver was een ideaal middel voor ambassadeurs om hun prestige en status te etaleren en om cadeau te geven. De stad speelde een leidende rol als centrum voor zilver, zeker toen in de achttiende eeuw de toegenomen welvaart ervoor zorgde dat eet- en drinkgewoonten extravaganter werden. Zilveren kandelaars, bestek, broodmanden en dergelijke verschenen op de eettafel. Rond 1745 waren er achtenveertig zilversmeden actief in Den Haag. Martinus van Stapele was de zoon van François van Stapele, een van de meest prominente Haagse zilversmeden die veel opdrachten kreeg uit hofkringen. Martinus werd in 1757 als meester toegelaten tot het Haagse gilde en werkte minstens vijfenvijftig jaar als meester zilversmid. Martinus van Stapele stierf tussen 1803 en 1806 op zevenenzeventigjarige leeftijd. Zijn zoon Reynier van Stapele (actief 1788- 95) was ook een belangrijke zilversmid.

Keuren

Gekeurd op de achterkant van de stelen met het Haagse stadskeur, de Hollandse leeuw, de jaarletter X voor 1794 en het meesterteken, een pot met drie bloemen onder een kroon voor Martinus van Stapele.

Share

Voor meer informatie verzoeken wij u vriendelijk te bellen

+31.6.54773337

Vorige Zilver overzicht Volgende

Ontvang onze nieuwsbrief

Inschrijven
Meld je aan voor onze nieuwsbrief en blijf op de hoogte van onze collectie, beurzen en de laatste nieuwsberichten.